David Kouwenaar
David Kouwenaar (1921-2011) verbleef vanaf 1927 met zijn ouders, jongere broer Gerrit en zusje Jeltje 's zomers aan de Doorntjes te Bergen. In hetzelfde laantje woonde het gezin Ten Holt, waarvan drie leden een blijvend stempel op David zouden drukken: de schilder Henri ten Holt en zijn zoons Friso en Simeon. De drie jongens werden vrienden voor het leven; vader Henri gaf David en Friso omstreeks 1935 tekenlessen. De Academie vormde het talentvolle tweetal tot professioneel schilder; Simeon, de gedreven musicus, zou met zijn magistrale composities naam maken. Voor David, die zich in 1941 in Bergen vestigde, vormde de oorlog een breuk in zijn ontwikkeling als kunstenaar. Zijn knappe, naturalistische zelfportretten van vóór 1940 maakten na de oorlog geen indruk meer. Kouwenaar werd gegrepen door de nieuwe artistieke experimenten van onder andere de Cobra-beweging. Met medeleden van het KCB (Kunstenaars Centrum Bergen) als Jaap Mooy en Jaap de Carpentier deed hij mee aan een 'aanstootgevende' expositie in De Taverne, die op last van de toenmalige burgemeester Huygens moest worden gesloten. De non-conformistische Kouwenaar was ook bij de geruchtmakende intocht in het Amsterdams Stedelijk Museum van dichter-schilder Lucebert, de 'Keizer der Vijftigers'. Met beeldhouwer Jaap Mooy trad hij op als 'vazal' van 'Keizer Lucebert'.
In maart 1946 trouwde David met de getalenteerde beeldhouwster Jeanne Bijlo. Het kunstenaarspaar kreeg twee dochters: Daphne, die is gaan schilderen en Janine, die de dans als kunstvorm koos. Eenmaal in rustiger artistiek vaarwater, schilderde de blijvend jongensachtige David het leven dichtbij huis ('Beperkt uitzicht'): Jeanne, zijn mooie tuin, meisjes op fietsen, zijn kunstvrienden, de zee en de duinen. En dat alles met lichte tinten in vloeiende lijnen. Kouwenaars werk vond veel aftrek. Toen Jeanne, na jaren vol creatieve activiteit wegens ernstige ziekte veel zorg nodig had, heeft David zijn penselen neergelegd. Jeanne overleed in augustus 2000.